ECLI:NL:HR:2017:387

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
16/04162
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergrijpboete en nieuw aangevoerde stellingen in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een vergrijpboete opgelegd aan de belanghebbende over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 30 juni 2016 werd gedaan. De belanghebbende had in hoger beroep nieuwe stellingen aangevoerd die niet door het Hof waren behandeld, wat leidde tot de vraag of de vergrijpboete in stand kon blijven. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn oordeel niet naar behoren had gemotiveerd door geen aandacht te besteden aan deze nieuwe stellingen. Hierdoor kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking had op de vergrijpboete, en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.

Uitspraak

10 maart 2017
nr. 16/04162
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 30 juni 2016, nr. 15/00781, betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, nr. 14/03969, ECLI:NL:HR:2015:2987, BNB 2016/6, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
Middel I kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2.
Middel II richt zich tegen 's Hofs oordeel dat de opgelegde vergrijpboete in stand dient te blijven, met de klacht dat het Hof heeft volstaan met het overnemen van de door de Rechtbank gebezigde gronden.
3.3.
Belanghebbende heeft in haar conclusie na verwijzing en in haar pleitnota voor het Hof, ter onderbouwing van haar stelling dat de vergrijpboete niet in stand kan blijven, beargumenteerde stellingen naar voren gebracht die zij niet eerder heeft aangevoerd. Door in zijn uitspraak geen overweging aan deze na verwijzing ingebrachte stellingen te wijden heeft het Hof zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd (vgl. HR 29 juni 2012, nr. 11/00551, ECLI:NL:HR:2012:BW9850, BNB 2012/248, rechtsoverweging 3.3.3, en HR 13 november 2015, nr. 14/05684, ECLI:NL:HR:2015:3270, BNB 2016/42, rechtsoverweging 3.1).
Het middel slaagt. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Gerechtshof Den Haag en voor het Hof, alsmede voor de Rechtbank, een vergoeding dient te worden toegekend.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 251, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.