In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij opgelegde boete aan de belanghebbende. De zaak betreft de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 20 juni 2014 had geoordeeld dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard moest worden vanwege het niet nakomen van administratieve verplichtingen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Inspecteur geen informatiebeschikking had vastgesteld, zoals vereist onder artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit was cruciaal voor de beoordeling van de bewijslast. De Hoge Raad oordeelde dat zonder een onherroepelijke informatiebeschikking de omkering en verzwaring van de bewijslast niet kon plaatsvinden. De uitspraak van het Hof werd vernietigd, en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten en moest het griffierecht vergoeden aan de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van de informatiebeschikking in belastingzaken en de voorwaarden waaronder de bewijslast kan worden omgekeerd.