Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te Arnhem,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 december 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van de curator tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst met een wederpartij, in het kader van faillissementsrecht. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de wederpartij tegen een afwijzende beschikking van de rechter-commissaris. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de curator, die in 2012 faillissement had aangevraagd voor twee vennootschappen, toestemming had gevraagd aan de rechter-commissaris om een vaststellingsovereenkomst aan te gaan met de wederpartij. Deze toestemming werd echter afgewezen, waarna de wederpartij in hoger beroep ging. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en goedkeuring verleend aan de curator om een schikking aan te gaan.
In cassatie heeft de Hoge Raad de vraag behandeld of de wederpartij ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de wederpartij, die in de eerdere instantie een verweerschrift had ingediend, ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de wederpartij niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn hoger beroep, omdat deze niet als partij kon worden aangemerkt in de zin van de relevante artikelen van de Faillissementswet. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de wederpartij niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris.