In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ten aanzien van belanghebbende geheven leges, waarbij de rechtbank Gelderland eerder een uitspraak heeft gedaan. De belanghebbende heeft op 21 maart 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, met nummer AWB 14/7076, en het Gerechtshof heeft deze uitspraak op 21 maart 2017 bevestigd. De belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.