In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2017, nr. 15/699 AOW. De zaak betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 14/5539) over een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld. De SVB heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2017.