ECLI:NL:HR:2017:3234

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
16/05171
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de redelijkheid van een vergoeding bij vervroegde aflossing van een kredietrelatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Deutsche Nederland N.V. en twee verweersters. De zaak betreft de beëindiging van een kredietrelatie en de vraag of het beroep van de bank op een in de algemene voorwaarden voorziene vergoeding wegens vervroegde aflossing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat Deutsche beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof. De verweersters hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Advocaat-Generaal heeft eveneens tot verwerping geadviseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Deutsche in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

22 december 2017
Eerste Kamer
16/05171
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DEUTSCHE NEDERLAND N.V. (voorheen Deutsche Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
1. [verweerster 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. den Hoed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Deutsche en [verweerster] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/553369/HA ZA 13-1673 van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2014 en 8 oktober 2014;
b. het arrest in de zaak 200.167.471/01 van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Deutsche beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerster] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Deutsche heeft bij brief van24 november 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Deutsche in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
22 december 2017.