Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 23 augustus 2017, nrs. 14/6765 ZW en 15/7045 ZW, betreffende besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2017, waarin besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Ziektewet aan de orde waren. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende waren aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur‑Generaal, verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en werd in het openbaar uitgesproken.