ECLI:NL:HR:2017:3129

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
17/03158
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten inburgeringscursus als scholingsuitgaven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten voor een inburgeringscursus als scholingsuitgaven. De belanghebbende, gehuwd met een partner uit China, had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 een bedrag van € 1421 aan scholingsuitgaven opgevoerd, bestaande uit kosten voor de inburgeringscursus van zijn partner en de benodigde leerboeken. De Inspecteur heeft deze kosten echter niet in aftrek toegestaan.

Het Gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep geoordeeld dat de kosten niet als scholingsuitgaven in aanmerking kunnen worden genomen. De belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat scholingsuitgaven volgens artikel 6.27, lid 1, van de Wet IB 2001 alleen voor aftrek in aanmerking komen als de opleiding wordt gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De Hoge Raad oordeelt dat de kosten van de inburgeringscursus in dit geval niet voldoen aan deze voorwaarde, omdat het succesvol volgen van de cursus een vereiste is voor rechtmatig verblijf in Nederland, maar niet direct verband houdt met inkomensverwerving.

De Hoge Raad heeft de overige klachten van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat deze niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

15 december 2017
nr. 17/03158
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 6 juni 2017, nr. BK-16/00512, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/4629) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is op 12 september 2014 gehuwd met zijn uit China afkomstige partner.
2.1.2.
Belanghebbende heeft als persoonsgebonden aftrek in zijn aangifte IB/PVV 2014 een bedrag van € 1421 aan scholingsuitgaven opgevoerd. Dit betreft kosten van een door zijn partner gevolgde inburgeringscursus en de daarvoor benodigde leerboeken (hierna: de kosten).
2.1.3.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de opgevoerde scholingsuitgaven niet in aftrek toegestaan.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de kosten in aftrek kunnen worden gebracht als scholingsuitgaven.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten niet als scholingsuitgaven in aanmerking kunnen worden genomen.
2.3.
De klacht die zich richt tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel faalt. Scholingsuitgaven komen volgens artikel 6.27, lid 1, Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking als de opleiding wordt gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het succesvol volgen van een inburgeringscursus is een voorwaarde voor rechtmatig verblijf in Nederland. Voor degene die een inburgeringscursus volgt om in Nederland te mogen verblijven, staan de daaraan verbonden kosten in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving om te kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven. Opmerking verdient dat, anders dan het Hof heeft aangenomen, bijzondere omstandigheden geen aanleiding kunnen geven om van deze regel af te wijken.
2.4.
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.