In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toepassing van de 30%-regeling voor een Belgische werknemer die in Nederland werkzaam is. De belanghebbende, die sinds 1 juli 2007 in dienst is bij [A] N.V., had een beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2016. De Rechtbank had geoordeeld dat de 30%-regeling niet van toepassing was op het ingehouden bedrag aan loonheffing over juli 2012, omdat de werknemer niet voldeed aan het 150-kilometercriterium. Dit criterium vereist dat de werknemer binnen 150 kilometer van de Nederlandse grens woont om in aanmerking te komen voor de regeling.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 9d van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB) en de wijzigingen die zijn doorgevoerd per 1 januari 2012. De Hoge Raad concludeert dat de inhoudingsplichtige terecht de 30%-regeling niet heeft toegepast, omdat de werknemer niet voldeed aan het 150-kilometercriterium. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgeving niet in de weg staat aan deze uitleg en dat de inhoudingsplichtige geen fout heeft gemaakt door de regeling niet toe te passen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de beslissing van de Rechtbank en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2017.