In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin het Zorginstituut Nederland en de Staat der Nederlanden zich als eisers tot voeging hebben aangemeld in een geschil tussen zorgverzekeraar Menzis en haar verzekerde, [verweerster]. De hoofdzaak betreft de vraag of de behandeling volgens de PTED-methode vergoed dient te worden door Menzis op basis van de Zorgverzekeringswet. Het hof had eerder geoordeeld dat deze behandeling vergoed moest worden, wat Menzis heeft aangevochten in cassatie.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de incidentele vordering van het Zorginstituut om zich te voegen aan de zijde van Menzis toegewezen. Het Zorginstituut heeft belang bij voeging omdat het verantwoordelijk is voor de eenduidige uitleg van het verzekerd pakket en de uitkomst van de procedure invloed kan hebben op zijn beleid. De vordering van de Staat om zich ook te voegen is echter afgewezen, omdat niet voldoende is aangetoond dat hij belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
De Hoge Raad heeft de kosten van het incident begroot en de zaak verwezen naar de rol voor voortprocederen. Dit arrest is gewezen door een vijfkoppige kamer, met C.A. Streefkerk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken door G. de Groot.