Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 22 juni 2016, nr. BK-15/00333, betreffende ten aanzien van belanghebbende geheven leges.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2016, nr. BK-15/00333, betreffende de geheven leges. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, waarbij ook de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was. Dit arrest benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de noodzaak voor partijen om voldoende belang te hebben bij hun beroep.