In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aan [X] B.V. opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen voor de jaren 2010 en 2011. De belanghebbende, [X] B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 17 augustus 2016 was gewezen. De belanghebbende verzocht het Hof om getuigen op te roepen zonder hun identiteit bekend te maken aan de Inspecteur, uit vrees voor naheffingsaanslagen en boetes. Het Hof wees dit verzoek af, met de overweging dat het op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet bevoegd was om getuigen anoniem te horen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het belang van het gelijkheidsbeginsel en de rechten van de verdediging in aanmerking genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de belastingrechter niet de mogelijkheid heeft om getuigen anoniem te horen, ook niet in gevallen waarin de getuige zich door het afleggen van een verklaring zou blootstellen aan gevaar. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever regels zou moeten stellen voor het horen van anonieme getuigen, zoals dat in het strafprocesrecht is gedaan. De Hoge Raad concludeerde dat het risico dat de getuigen geconfronteerd zouden worden met naheffingsaanslagen en boeten niet voldoende is om het horen van anonieme getuigen toe te staan.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de overige middelen ook niet tot cassatie konden leiden. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.