In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd tegen de Centrale Raad van Beroep. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van 1 september 2017, waarin verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen door belanghebbende, [Z], waren behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennis neemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.