ECLI:NL:CRVB:2017:3003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
17/4742-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

Op 1 september 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorzieningen, ingediend door [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers tegen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De zaak volgde op hoger beroepen tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016, waarin de rechtbank de bestreden besluiten van de Svb had vernietigd en de Svb had opgedragen om nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. De verzoekers stelden dat er sprake was van een spoedeisend belang vanwege hun financiële positie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze positie geen grond vormde voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De Raad oordeelde dat onzekerheid over de uitkomst van procedures inherent is aan het voeren van procedures en dat dit niet kan worden weggenomen door voorlopige voorzieningen. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden dan ook afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met M.D.F. de Moor als griffier.

Uitspraak

17/4742-VV, 17/4743-VV, 17/4744-VV, 17/4745-VV, 17/4746-VV, 17/4747-VV,
17/4748-VV, 17/4750-VV, 17/4751-VV, 17/4752-VV, 17/4753-VV, 17/4755-VV,
17/4757-VV, 17/4758-VV, 17/4759-VV, 17/4760-VV, 17/4761-VV, 17/4762-VV,
17/4763-VV, 17/4764-VV, 17/4765-VV, 17/4766-VV, 17/4767-VV, 17/4768-VV,
17/4769-VV, 17/4770-VV, 17/4771-VV, 17/4772-VV, 17/4773-VV, 17/4774-VV,
17/4775-VV, 17/4776-VV, 17/4777-VV, 17/4778-VV, 17/4779-VV, 17/4780-VV,
17/4781-VV, 17/4782-VV, 17/4783-VV, 17/4784-VV, 17/4785-VV, 17/4786-VV,
17/4787-VV, 17/4788-VV, 17/4789-VV, 17/4790-VV, 17/4792-VV, 17/4793-VV,
17/4794-VV, 17/4795-VV, 17/4796-VV, 17/4797-VV, 17/4798-VV, 17/4799-VV,
17/4800-VV, 17/4801-VV, 17/4802-VV, 17/4804-VV en 17/4805-VV
Datum uitspraak: 1 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op verzoeken van 19 juni 2017 om (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen
Partijen:
[Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers (verzoekers)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Tegen negenenvijftig aan partijen bekende uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 (de aangevallen uitspraken) zijn hoger beroepen ingesteld namens de Svb en incidenteel hoger beroepen ingesteld namens [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers. Op 2 juni 2017 heeft met betrekking tot deze hoger beroepen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Daarbij was mr. J.H. Weermeijer aanwezig in de hoedanigheid van procesgemachtigde van [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers. Het onderzoek ter zitting is op 2 juni 2017 gesloten.
Vervolgens heeft mr. Weermeijer op 19 juni 2017 namens [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers bij de Raad beroepen ingesteld tegen het uitblijven van de uitvoeringsbesluiten waartoe bij de aangevallen uitspraken opdracht is gegeven. Daarbij is de Raad tevens verzocht om (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Op 23 augustus 2017 is aan partijen meegedeeld dat de Raad het onderzoek heeft heropend in voormelde op 2 juni 2017 ter zitting behandelde hoger beroepen. Daarbij is te kennen gegeven dat er op – in beginsel – 6 oktober 2017 een nader onderzoek ter zitting plaats zal vinden, waarbij deze hoger beroepen gevoegd zullen worden behandeld met de beroepen van 19 juni 2017.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluiten van 24 juni 2014 heeft de Svb onder verwijzing naar Verordening 883/2004 geweigerd om te bevestigen dat op de voormalige werknemers van [Verzoeker (bedrijf)] de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is over de periodes waarin zij in dienst van deze rechtspersoon als Rijnvarenden in twee of meer lidstaten van de Europese Unie hebben gewerkt dan wel te Cyprus verbleven.
1.2.
Bij besluiten van 12 december 2014 en 15 december 2014 (bestreden besluiten) heeft de Svb de bezwaren die zijn ingediend tegen de onder 1.1 vermelde besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de Svb opgedragen om binnen twaalf weken na 30 maart 2016 nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
3. Tegen de aangevallen uitspraken zijn hoger beroepen ingesteld namens de Svb en incidenteel hoger beroepen namens [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers. Begin 2017 is door mr. Weermeijer namens [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers bij de Raad een aantal verzoeken ingediend om hangende de behandeling van die hoger beroepen voorlopige voorzieningen te treffen. Deze verzoeken (met de registratienummers 17/1404, 17/1738, 17/1739, 17/1740, 17/1742, 17/1743, 17/1744, 17/1745, 17/1746, 17/1747, 17/1749, 17/1750, 17/1751, 17/1752, 17/1753, 17/1754, 17/1755, 17/1756, 17/1757, 17/1758, 17/1759, 17/1760, 17/1761, 17/1762, 17/1768, 17/1769, 17/1770, 17/1772 en 17/4364) zijn op 7 april 2017 ter zitting behandeld en vervolgens ingetrokken in verband met de toezegging namens de Svb dat de Svb zal bevorderen dat de ontvanger van de Belastingdienst over 2013 en 2014 geen invorderingsmaatregelen treft tegen de voormalige werknemers van [Verzoeker (bedrijf)] gedurende de behandeling van de tegen de aangevallen uitspraken gerichte aanhangige hoger beroepen.
4. Zoals onder procesverloop vermeld is op 19 juni 2017 door mr. Weermeijer namens [Verzoeker (bedrijf)] en een aantal van zijn voormalige werknemers bij de Raad een aantal verzoeken ingediend om (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen.
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt over de verzoeken van 19 juni 2017 om (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen.
5.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
2 december 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen niet bedoeld om door middel van zogenoemde ‘kortsluiting’ de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
5.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval in het bijzonder toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een in aanmerking te nemen spoedeisend belang.
5.4.
De financiële positie van de voormalige werknemers van [Verzoeker (bedrijf)] levert geen grond op om te oordelen dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde (nadere) voorlopige voorzieningen. Nu de Raad het onderzoek in de op
2 juni 2017 ter zitting behandelde hoger beroepen heeft heropend, blijft de Svb vooralsnog gehouden om de toezegging gestand te doen dat de Svb bevordert dat de ontvanger van de Belastingdienst over 2013 en 2014 geen invorderingsmaatregelen treft tegen de voormalige werknemers van [Verzoeker (bedrijf)] gedurende de behandeling van de tegen de aangevallen uitspraken gerichte aanhangige hoger beroepen. Onzekerheid over de uitkomst van procedures is inherent aan het voeren van procedures en kan niet worden weggenomen door voorlopige voorzieningen.
5.5.
Uit 5.4 volgt dat een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ten tijde van belang ontbrak en ontbreekt. Daarom is er geen aanleiding om de op 19 juni 2017 gevraagde (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen.
5.6.
De verzoeken van 19 juni 2017 zijn gelet op 5.3 tot en met 5.5 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting uitspraak zal doen.
6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken van
19 juni 2017 om (nadere) voorlopige voorzieningen te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.D.F. de Moor

TM