In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 november 2016, nr. BK-16/00255. Dit beroep betreft een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 15/6807) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was gegeven. De Staatssecretaris heeft één middel voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof bevestigt.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.