Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 oktober 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor doodslag en poging tot het onttrekken van een lijk aan nasporing, zoals omschreven in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1986, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat C. Reijntjes-Wendenburg. De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder het Salduz-verweer, dat betrekking heeft op de schending van het consultatierecht en het gebruik van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte als getuige. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten falen, evenals de klachten over het ontbreken van een beslissing met betrekking tot in beslag genomen goederen en de schending van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 10 oktober 2017.