In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen de naheffingsaanslagen in de loonheffingen voor de jaren 2009 en 2010, had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De naheffingsaanslagen betroffen de tijdvakken van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 en van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010.
De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De zaak is mondeling toegelicht door mr. Y.E.J. Geradts, advocaat te Amsterdam. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad ook aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.