ECLI:NL:HR:2017:2331

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
14/02778
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Uitspraak na prejudiciële beslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over douanerechten en kosten van vervoer in het kader van de douanewaarde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot douanerechten en de kosten van vervoer. De zaak betreft een beroep in cassatie van The Shirtmakers B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 april 2014. De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 29 januari 2016, een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van het begrip 'kosten van vervoer' in het kader van de douanewaarde. Het Hof van Justitie heeft op 11 mei 2017, in de zaak The Shirtmakers B.V. (C-59/16), geoordeeld dat de kosten van vervoer ook de door de expediteur in rekening gebrachte toeslag omvatten die verband houdt met de organisatie van het vervoer van ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de belanghebbende verworpen, waarbij werd betoogd dat het Hof ten onrechte de kosten voor het organiseren van het vervoer en de winstopslag als kosten van vervoer heeft aangemerkt. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof van Justitie correct is en dat de kosten die door de expediteur aan de importeur in rekening worden gebracht, inderdaad als kosten van vervoer moeten worden beschouwd voor de vaststelling van de douanewaarde.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest draagt bij aan de verduidelijking van de toepassing van douanerechten en de relevante kosten in het kader van de douanewaarde.

Uitspraak

15 september 2017
nr. 14/02778bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
The Shirtmakers B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 17 april 2014, nrs. 12/00572 en 12/00573, na beantwoording van de door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vraag.

1.Geding in cassatie

Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 29 januari 2016, nr. 14/02778, ECLI:NL:HR:2016:133, BNB 2016/102, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
Bij arrest van 11 mei 2017, The Shirtmakers B.V., C‑59/16, ECLI:EU:C:2017:362, BNB 2017/147, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
“Artikel 32, lid 1, onder e), i), van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „kosten van vervoer” in de zin van die bepaling zich uitstrekt tot de door de expediteur aan de importeur in rekening gebrachte toeslag die overeenkomt met de winst en de kosten van die expediteur in verband met zijn organisatie van het vervoer van de ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie.”
De Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd op dit arrest.

2.Nadere beoordeling van het middel

2.1.
Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte de door [X2] B.V. aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten voor het organiseren van het vervoer van de textielgoederen naar het douanegebied van de Unie alsmede de daarbij aan belanghebbende in rekening gebrachte winstopslag heeft beschouwd als kosten van vervoer in de zin van artikel 32, lid 1, letter e, onder i, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) die voor de vaststelling van de douanewaarde van de textielgoederen in aanmerking moeten worden genomen.
2.2.
In het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat het begrip kosten van vervoer in de zin van artikel 32, lid 1, letter e, onder i, van het CDW zich uitstrekt tot de door de expediteur aan de importeur in rekening gebrachte toeslag die overeenkomt met de winst en de kosten van die expediteur in verband met zijn organisatie van het vervoer van de ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie. Hieruit volgt dat het middel faalt.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.