In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met betrekking tot douanerechten en de kosten van vervoer. De zaak betreft een beroep in cassatie van The Shirtmakers B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 17 april 2014. De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 29 januari 2016, een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van het begrip 'kosten van vervoer' in het kader van de douanewaarde. Het Hof van Justitie heeft op 11 mei 2017, in de zaak The Shirtmakers B.V. (C-59/16), geoordeeld dat de kosten van vervoer ook de door de expediteur in rekening gebrachte toeslag omvatten die verband houdt met de organisatie van het vervoer van ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel van de belanghebbende verworpen, waarbij werd betoogd dat het Hof ten onrechte de kosten voor het organiseren van het vervoer en de winstopslag als kosten van vervoer heeft aangemerkt. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof van Justitie correct is en dat de kosten die door de expediteur aan de importeur in rekening worden gebracht, inderdaad als kosten van vervoer moeten worden beschouwd voor de vaststelling van de douanewaarde.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest draagt bij aan de verduidelijking van de toepassing van douanerechten en de relevante kosten in het kader van de douanewaarde.