Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 september 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene, die voorwaardelijk was ontslagen uit een ziekenhuis. De betrokkene had eerder een machtiging tot verblijf gekregen, maar deze werd ter discussie gesteld na het voorwaardelijk ontslag. De vraag die centraal stond was of de ‘nawerking’ van de voorafgaande machtiging door het ontslag was beëindigd. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2017, waar het geding in feitelijke instantie was behandeld. De advocaat van de betrokkene, mr. G.E.M. Later, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, maar de officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.