Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 7 oktober 2015, met nummer 23/001257-15. De verdachte, geboren in 1992, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat L.E.G. van der Hut, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 6 juni 2017 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier J.D.M. Hart aanwezig was. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure, en de uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de beoordeling van cassatiemiddelen.