In deze zaak heeft het Dagelijks Bestuur van Belastingsamenwerking Oost-Brabant beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 augustus 2016, nr. 15/00280. Dit hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. AWB 14/1082) die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Veghel voor het jaar 2013, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Q].
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat het voorgestelde middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard en het Dagelijks Bestuur van Belastingsamenwerking Oost-Brabant veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 503 opgelegd aan het Dagelijks Bestuur. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2017.