In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gewezen op 7 februari 2017. De Centrale Raad had eerder uitspraak gedaan in hoger beroep over besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, die betrekking hadden op de Wet werk en bijstand. De belanghebbenden, die in deze procedure als appellanten optreden, hebben hun beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad, waarin zij niet ontvankelijk werden verklaard.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat het voorgestelde middel niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van de Centrale Raad bevestigt.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.