ECLI:NL:HR:2017:1612

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
17/00877
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de weigering van de heffingsambtenaar om een bezwaarschrift in behandeling te nemen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De belanghebbende had op 4 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, maar de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag weigerde het bezwaarschrift in behandeling te nemen omdat het niet op de voorgeschreven wijze was ingediend. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk, wat leidde tot verzet van de belanghebbende. De Rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaarschrift niet in behandeling had genomen, omdat de brief van de heffingsambtenaar enkel informatief was en geen beslissing op bezwaar inhield.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft geweigerd om uitspraak te doen op het bezwaar. De Hoge Raad stelde vast dat de heffingsambtenaar de belanghebbende niet de gelegenheid heeft geboden om het verzuim te herstellen, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank. Het verzet van de belanghebbende werd gegrond verklaard, en de Hoge Raad gelastte dat de Rechtbank het onderzoek zal voortzetten in de stand waarin het zich bevond.

Daarnaast werd het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, zowel in de cassatieprocedure als in de procedure bij de Rechtbank. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van bezwaarschriften en de verplichting van de heffingsambtenaar om een termijn voor herstel van verzuimen te stellen.

Uitspraak

11 augustus 2017
nr. 17/00877
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 15 februari 2017, nr. SGR 16/8987 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 29 december 2016. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2016 langs elektronische weg bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen.
2.1.2.
Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de heffingsambtenaar) hierop gereageerd. De brief heeft de volgende inhoud:
“In de Regeling ‘gebruik elektronische weg op het gebied van belastingen en rechten in de gemeente Den Haag’ is vastgesteld dat elektronische berichten aan de gemeente uitsluitend via de gemeentelijke website, met gebruikmaking van DigiD, kunnen worden ingediend. De regeling vermeldt verder dat de gemandateerde ambtenaren elektronische berichten die niet op voorgeschreven wijze zijn ingediend weigeren.
Gelet op het bovenstaande wijs ik u erop dat bezwaarschriften die per e-mail (Vraag aan de gemeente) of per fax worden ingediend, niet langer worden behandeld.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.2.
Belanghebbende is in beroep gegaan. Blijkens het beroepschrift was het beroep gericht tegen de zojuist aangehaalde brief. De Rechtbank heeft het beroep niet‑ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een voor beroep vatbaar besluit.
2.3.
Het hiertegen gerichte verzet heeft de Rechtbank bij de thans in cassatie bestreden uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht het op 4 oktober 2016 ingediende bezwaarschrift van belanghebbende niet in behandeling heeft genomen. De brief van de heffingsambtenaar is van zuiver informatieve aard. Aangezien het ingediende bezwaarschrift vanwege de weg waarlangs het is ingediend niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, kon de heffingsambtenaar geen beslissing op bezwaar nemen, zodat ook geen sprake kan zijn van een weigering een beslissing te nemen, aldus de Rechtbank.
2.4.
De tegen voormelde oordelen gerichte klacht slaagt. Het door belanghebbende langs elektronische weg gemaakte bezwaar voldeed niet aan de eisen die de heffingsambtenaar op de voet van artikel 2:15, lid 1, tweede volzin, Awb had gesteld aan het gebruik van die weg. Op die grond had het bezwaarschrift, aangezien vaststaat dat het op dezelfde dag door de heffingsambtenaar is ontvangen, alleen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard, indien belanghebbende in de gelegenheid was gesteld dit verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn (artikel 6:6 Awb). Zodanige termijn is in de brief van 4 oktober 2016 echter niet genoemd, zodat daarmee niet overeenkomstig de wettelijke eisen gelegenheid tot herstel van het verzuim is geboden. De stukken van het geding bevatten geen aanwijzing dat de heffingsambtenaar nadien alsnog een dergelijke gelegenheid tot herstel heeft geboden. Onder deze omstandigheden had de Rechtbank aan de brief van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2016 de betekenis moeten toekennen van een schriftelijke weigering om te beslissen op het ingediende bezwaarschrift. Daartegen staat op grond van artikel 6:2, aanhef en letter a, Awb beroep open.
2.5.
De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet moet gegrond worden verklaard.
2.6.
Opmerking verdient dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft geweigerd om uitspraak te doen op het bezwaar. Met de regeling in artikel 6:6 Awb over bezwaarschriften die niet voldoen aan de eisen van artikel 2:15 Awb is niet verenigbaar dat de heffingsambtenaar weigert een zodanig bezwaarschrift in behandeling te nemen zonder dat hij een termijn voor herstel van dit verzuim heeft gesteld.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag in de kosten van het verzet bij de Rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank van 29 december 2016 gegrond,
verstaat dat die uitspraak vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek zal voortzetten in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 248 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.