ECLI:NL:HR:2017:1609

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
16/03548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening in cassatie onder artikel 80a Wet op de Rechterlijke Organisatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die zich richtte tot de Hoge Raad met de vraag om herziening op basis van artikel 80a van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO). De Advocaat-Generaal Niessen had in zijn conclusie van 28 maart 2017 gesuggereerd dat de Hoge Raad standaardoverwegingen zou moeten toevoegen aan de arresten waarin artikel 80a wordt toegepast, om zo de gronden voor afwijzing van klachten duidelijker te maken. De Hoge Raad heeft deze suggestie echter niet gevolgd, omdat het toevoegen van dergelijke standaardoverwegingen niet zou bijdragen aan de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Bovendien zou het de werklast van de Hoge Raad niet verlichten, wat een van de doelen van artikel 80a is. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek bevatte geen feiten of omstandigheden die tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het verzoek tot herziening dan ook niet-ontvankelijk.

Uitspraak

11 augustus 2017
nr. 16/03548
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het in dat verzoek vermelde arrest van de
Hoge Raad der Nederlanden.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

1.1.
De Advocaat-Generaal Niessen heeft in zijn conclusie van 28 maart 2017 (ECLI:NL:PHR:2017:198) de Hoge Raad in overweging gegeven om in gevallen waarin wordt besloten tot toepassing van artikel 80a, lid 1, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: Wet RO), niet te volstaan met verwijzing naar de in deze bepaling genoemde gronden, maar daaraan standaardoverwegingen toe te voegen die de grond voor de afwijzing van de klachten aanwijzen zonder deze klachten specifiek te behandelen.
1.2.
De Hoge Raad zal deze suggestie niet volgen. Artikel 80a van de Wet RO is ingevoerd bij de Wet versterking cassatierechtspraak. Hiermee is beoogd de Hoge Raad in staat te stellen zich te concentreren op zijn kerntaken. De wetgever heeft geconstateerd dat een adequate uitvoering van die taken onder druk stond, onder meer doordat een toenemend aantal kansloze of voor cassatie ongeschikte zaken bij de Hoge Raad wordt aangebracht. Met het oog hierop heeft de wetgever een nieuwe afdoeningsmodaliteit geïntroduceerd waarbij cassatieberoepen die zich daartoe lenen vereenvoudigd en versneld kunnen worden afgedaan. De Advocaat-Generaal heeft in onderdeel 7 van de conclusie uiteengezet in welke gevallen en op welke gronden de belastingkamer van de Hoge Raad van deze bevoegdheid gebruik maakt. Het toevoegen van nadere standaardoverwegingen, zoals door de Advocaat-Generaal bepleit, vermindert het effect dat met artikel 80a, lid 4, van de Wet RO is beoogd voor de werklast van de Hoge Raad. Voorts zal de toevoeging van nadere standaardoverwegingen geen bijdrage leveren aan de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De rechtspraktijk wordt met dergelijke overwegingen ook geen nader inzicht geboden ten opzichte van het overzicht dat door de Advocaat-Generaal in onderdeel 7 van zijn conclusie is verstrekt. Het extra inzicht dat aan de individuele belanghebbende wordt verschaft door het toevoegen van standaardoverwegingen is bovendien beperkt.
Opmerking verdient nog dat de Hoge Raad om vergelijkbare redenen evenmin standaardoverwegingen pleegt toe te voegen aan de algemene formulering waarmee daarvoor in aanmerking komende zaken op de voet van artikel 81 van de Wet RO worden afgedaan. De mogelijkheid om zaken op die manier af te doen, die in 1988 in de Wet RO (destijds artikel 101a) is opgenomen, bood juist de mogelijkheid een einde te maken aan de toen bij de Hoge Raad bestaande praktijk van – doorgaans weinig zeggende – standaardoverwegingen waarmee dergelijke zaken indertijd werden afgedaan (vgl. Kamerstukken II 1987/88, 19 953, nr. 5, blz. 8-9 en blz. 12).
1.3.
De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van het door belanghebbende in dat verzoek vermelde arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet RO en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2017.