Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het in dat verzoek vermelde arrest van de
Hoge Raad der Nederlanden.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die zich richtte tot de Hoge Raad met de vraag om herziening op basis van artikel 80a van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO). De Advocaat-Generaal Niessen had in zijn conclusie van 28 maart 2017 gesuggereerd dat de Hoge Raad standaardoverwegingen zou moeten toevoegen aan de arresten waarin artikel 80a wordt toegepast, om zo de gronden voor afwijzing van klachten duidelijker te maken. De Hoge Raad heeft deze suggestie echter niet gevolgd, omdat het toevoegen van dergelijke standaardoverwegingen niet zou bijdragen aan de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Bovendien zou het de werklast van de Hoge Raad niet verlichten, wat een van de doelen van artikel 80a is. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek bevatte geen feiten of omstandigheden die tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het verzoek tot herziening dan ook niet-ontvankelijk.