Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beslissing
20 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 31 maart 2016, met nummer 22/003960-15. De verdachte, geboren in 1967, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat I.A. Groenendijk. De Hoge Raad heeft eerder, op 4 april 2017, in een ander arrest (ECLI:NL:HR:2017:595) geoordeeld dat het derde middel van cassatie niet tot cassatie kan leiden. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij hij de Hoge Raad heeft verzocht om de overige middelen te beoordelen.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 20 juni 2017 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.