ECLI:NL:HR:2017:595

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
16/02592
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en aanwezigheidsrecht in strafzaken

In deze zaak gaat het om de vraag of uit de mededeling van de gerechtsbode kan worden afgeleid dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De Hoge Raad behandelt een beroep in cassatie tegen een verstekarrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was niet verschenen op de zitting van het Hof, en de raadsvrouwe had aangegeven dat zij en haar cliënt niet ter zitting zouden verschijnen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de raadsvrouwe en de verdachte niet ter zitting wensten te verschijnen, gezien de omstandigheden en de communicatie voorafgaand aan de zitting. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad verwijst de zaak naar de rolzitting om de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de overige middelen. De uitspraak is gedaan op 4 april 2017.

Uitspraak

4 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/02592
DAZ/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 maart 2016, nummer 22/003960-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet verschenen verdachte. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de raadsvrouwe van de verdachte "overvallen was door de plotselinge zitting" en "de verdediging niets [heeft] vernomen van enige zitting bij het Gerechtshof".
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat de verdachte het beroep niet binnen de wettelijke termijn heeft ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2016 is aldaar de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen en heeft het Hof tegen de niet verschenen verdachte verstek verleend. Voormeld proces-verbaal houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende in:
"De dienstdoende bode deelt mede dat mr. Groenendijk voor een andere zaak bij een zitting in het Paleis van Justitie aanwezig is en dat mr. Groenendijk haar ten aanzien van de onderhavige zaak zojuist desgevraagd heeft meegedeeld dat zij het hof heeft ingelicht dat zij en haar cliënt ter terechtzitting van heden niet zullen verschijnen.
De voorzitter deelt mede dat het hof geen bericht van mr. Groenendijk heeft ontvangen, maar dat het hof uit de mededeling van de bode opmaakt dat mr. Groenendijk en de verdachte heden niet ter terechtzitting wensen te verschijnen."
2.2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een afschrift van een brief van 1 februari 2016, afkomstig van het Gerechtshof Den Haag en gericht aan I.A. Groenendijk, de raadsvrouwe van de verdachte. Blijkens de inhoud van die brief was daarbij een afschrift van de appeldagvaarding voor de terechtzitting van 31 maart 2016 gevoegd.
2.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2.1 is weergegeven - waarin als vaststelling van het Hof besloten ligt dat door of namens de verdachte niet voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep een verzoek is gedaan tot aanhouding van de zaak met het oog op de uitoefening van het aanwezigheidsrecht door de verdachte - in samenhang met hetgeen onder 2.2.2 is weergegeven, is het oordeel van het Hof dat de raadsvrouwe van de verdachte en de verdachte niet ter terechtzitting wensten te verschijnen, niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.
2.5.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 april 2017;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 april 2017.