ECLI:NL:HR:2017:111

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
16/04131
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de invloed van het ontbreken van een mondelinge behandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoeker, die in eerste instantie door de rechtbank Noord-Nederland was uitgesproken. De rechtbank had op 28 juli 2015 de schuldsaneringsregeling voor verzoeker toegepast, maar na een verzoekschrift van zijn ex-echtgenote, [betrokkene 1], heeft de rechtbank deze regeling beëindigd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar vernietigd voor zover het faillissement van verzoeker was uitgesproken. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag beoordeeld of de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, niet bekend waren op het moment van de toelating.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds kan beëindigen indien er feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de beslissing tot toelating reeds bestonden. In deze zaak was er echter geen mondelinge behandeling geweest, waardoor verzoeker niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te verduidelijken en [betrokkene 1] haar bezwaren naar voren te brengen. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de huidige feiten en omstandigheden niet bekend waren bij de toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

27 januari 2017
Eerste Kamer
16/04131
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. F.I. van Dorsser.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/17/15/476 R van de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2016;
b. het arrest in de zaak 200.190.266/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 28 juli 2015 ten aanzien van [verzoeker] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2
Naar aanleiding van een verzoekschrift van de advocaat van [betrokkene 1] , de ex-echtgenote van [verzoeker] (hierna: [betrokkene 1] ), heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd met benoeming van een rechter-commissaris en een curator in het faillissement van [verzoeker] .
3.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover daarbij de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] tussentijds is beëindigd. Het heeft dat vonnis vernietigd voor zover daarin het faillissement van [verzoeker] is uitgesproken. Het hof heeft overwogen dat het, zoals door de advocaat van [verzoeker] is bevestigd, uitsluitend dient te oordelen over de vraag of feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig art. 288, eerste en tweede lid, Fw (art. 350 lid 3, aanhef en onder f, Fw) (rov. 3.3). Vervolgens heeft het overwogen:
“3.4 (…).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling pro forma behandeld, in die zin dat geen zitting heeft plaatsgevonden. Weliswaar was de rechter die het toelatingsvonnis heeft ondertekend in het bezit van de stukken (waaronder de gewisselde e-mails tussen [betrokkene 2] , klantmanager schuldhulpverlening Gemeente Heerenveen en de advocaat van [betrokkene 1] , mr. Van Leuveren), maar [verzoeker] is niet - zoals ter zitting met een mondelinge behandeling gebruikelijk is – uitgebreid bevraagd op dit punt. Er heeft geen debat met [verzoeker] plaatsgevonden over de schuld. Evenmin heeft [betrokkene 1] haar visie in eerste aanleg voor het voetlicht kunnen brengen. Het verzoek is van [verzoeker] , dus alleen zijn visie op de schuld is in de stukken naar voren gebracht.
3.5
Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist dat, anders dan [verzoeker] stelt, de ‘huidige feiten en omstandigheden niet (in dezelfde omvang) bekend waren bij de toelating van [verzoeker] . Immers, de toelichting en zienswijze van [betrokkene 1] en haar bezwaren zoals thans naar voren gekomen, inclusief de daarbij gestelde feiten en omstandigheden, waren bij het verzoek tot toelating niet bekend’.
Het hof constateert dat in hoger beroep door [verzoeker] geen andere stellingen of weren zijn aangevoerd dan die welke hij reeds heeft aangevoerd in eerste aanleg en die door de rechtbank op toereikende gronden zijn verworpen, met welke gronden het hof zich, na eigen onderzoek, verenigt en die het hof tot de zijne maakt.”
3.4
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de huidige feiten en omstandigheden niet (in dezelfde omvang) bekend waren bij de toelating van [verzoeker] . Het middel betoogt in dit verband dat [verzoeker] omtrent de bezwaren van [betrokkene 1] reeds volledige opening van zaken heeft gegeven bij zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5
De rechtbank kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de beslissing tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig art. 288 lid 1 en 2 Fw (art. 350 lid 3, aanhef en onder f, in verbinding met lid 1 Fw en HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709, NJ 2012/227). Dit brengt mee dat toepassing van de schuldsaneringsregeling niet tussentijds kan worden beëindigd op grond van feiten en omstandigheden die aan de rechter bekend waren ten tijde van zijn uitspraak tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Die feiten en omstandigheden zijn immers, naar moet worden aangenomen, bij die uitspraak reeds in aanmerking genomen, en een tussentijdse beëindiging op grond van diezelfde feiten en omstandigheden zou neerkomen op een herbeoordeling van de in het kader van die eerdere uitspraak reeds verrichte beoordeling, hetgeen in strijd is met de in art. 292 lid 2 Fw neergelegde uitsluiting van rechtsmiddelen tegen die uitspraak (HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3425, NJ 2008/479).
3.6
Het middel voert aan dat [verzoeker] in zijn appelschrift heeft gesteld dat alle relevante feiten en omstandigheden, alsmede de zienswijze van [betrokkene 1] en haar bezwaren, ten tijde van de toelating bekend waren en aan de rechtbank zijn voorgelegd. [verzoeker] heeft daarbij (onder meer) verwezen naar zijn toelatingsverzoek (productie 3 bij het appelschrift). Het hof heeft deze stelling van [verzoeker] verworpen op de enkele grond dat er geen zitting heeft plaatsgevonden waarin [verzoeker] kon worden bevraagd, debat kon plaatsvinden en [betrokkene 1] haar visie kon inbrengen. Indien echter de feiten en omstandigheden op grond waarvan het hof tussentijdse beëindiging op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder f, Fw aangewezen heeft geacht, reeds in stukken aan de rechtbank waren voorgelegd toen zij ten aanzien van [verzoeker] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitsprak, moet ervan worden uitgegaan dat die feiten en omstandigheden in die uitspraak zijn verdisconteerd. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de toelatingsbeslissing is gegeven zonder dat daaraan een behandeling ter zitting is voorafgegaan. Het middel slaagt derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
27 januari 2017.