Blijkens genoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman voorts aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover hier van belang:
"Openbaar ministerie niet-ontvankelijk (i): geen transactie aangeboden
1. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafrechtelijke vervolging. Cliënten zijn op 5 januari 2015 na hun inverzekeringstelling gedagvaard.
2. Volgens de op 5 januari 2015 nog geldende BOS/Polaris-richtlijnen was het aantal op de zaak van toepassing zijnde 'sanctiepunten' dusdanig laag dat gelet op het kader van strafvordering in een geldtransactie had moeten worden aangeboden. In ieder geval hadden cliënten niet zonder meer kunnen worden gedagvaard. Het Kader voor strafvordering (bijlage 1) hield het volgende in:
'Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethoden, zoals die in dit kader beschreven staan. (...) De beoordeling van een strafzaak geschiedt in twee fasen. Tijdens de eerste fase bepaalt de beoordelaar aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken, gezien de gepleegde feiten en de geobjectiveerde beoordelingscriteria. De tweede fase van de beoordeling vergt het inzicht en de ervaring van de beoordelaar om te bepalen of het gevonden uitgangspunt van denken passend is in de specifieke strafzaak die ter beoordeling voorligt. Dat hierbij in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken spreekt voor zich.'
3. En voorts:
'1 t/m 20 punten: geldboete (geldtransactie)
(..)
meer dan 90 t/m 120 punten: dagvaarden en taakstraf-eis'
4. De recidiveregeling luidde als volgt:
'Recidive dient bepaald te worden door te tellen hoe vaak in de 5 jaar voorafgaand aan de datum waarop het nieuwe feit is gepleegd een soortgelijk delict heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling (..). Het begrip "soortgelijk" heeft zowel betrekking op de aard van het delict als de omvang er van.'
5. Volgens de Richtlijn huisvredebreuk/lokaalvredebreuk, 'Basisdelict huisvredebreuk met betrekking tot besloten lokaal/erf gelden 6 basissanctiepunten, plus 2 wegens medeplegen, totaal: 8.
6. [verdachte] had één antecedent: winkeldiefstal, daterend van 4 maart 2013. Winkeldiefstal is niet een soortgelijk delict als bedoeld in Bos/Polaris en leidt dus niet tot een hoger aantal sanctiepunten. [verdachte] bleef dus ver onder de dagvaardingsgrens. [medeverdachte] had twee antecedenten, eveneens niet soortgelijk aan huisvredebreuk. Ook hij bleef dus ver onder de dagvaardingsgrens.
7. Dat het openbaar ministerie inzichtelijk moet motiveren waarom in een specifiek geval van deze Bos/Polarisrichtlijnen wordt afgeweken en bijvoorbeeld geen transactie wordt aangeboden, blijkt uitdrukkelijk uit een arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010. In die zaak werd door de verdediging gemotiveerd aangevoerd dat volgens Bos/Polaris de zaak getransigeerd had moeten worden. De advocaat-generaal motiveerde de afwijking van de richtlijnen door de stellen dat de ten laste gelegde mishandeling zich in de relatiesfeer had afgespeeld. Het hof oordeelde dat de richtlijnen van het openbaar ministerie 'slechts een uitgangspunt beogen te zijn en een gemotiveerde afwijking hiervan mogelijk is op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.'
8. Maar met dat uitgangspunt nam de Hoge Raad geen genoegen. Niet begrijpelijk werd door de Hoge Raad geoordeeld dat het hof de afwijking van de richtlijnen tolereerde nu de 'bijzondere omstandigheden van onderhavige zaak', die volgens de advocaat-generaal aan de orde waren, volgens de Hoge Raad niet waren geconcretiseerd.
Vgl. HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK6942
9. Deze rechtspraak is nadien reeds enkele malen herhaald.
Vgl.:
10. Opgemerkt zij dat de meergenoemde Bos/Polarisrichtlijn recht is recht in de zin van artikel 79 Wet RO.
11. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid, dat cliënten geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, reden gaf voor afwijking van het beleid.
12. Op de eerste plaats is de vaststelling, dat cliënten geen vaste verblijfplaats hadden, feitelijk onjuist. Immers verbleven zij op het adres waarop zij werden aangehouden. [medeverdachte] heeft voorts blijkens het dossier als laatst opgegeven woon of verblijfplaats:
[a-straat 1], Amsterdam.
13. Op de tweede plaats noemt het beleid het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats uitsluitend in verband met het opleggen van een taakstraf:
'Voor een taakstraf komen in beginsel evenmin in aanmerking: (..) verdachten zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.'
14. Ook de in dit verband genoemde doelmatigheidsredenen leggen volgens de verdediging geen gewicht in de schaal. Cliënten is niet - met het doel een transactie aan te bieden - gevraagd of zij een adres wensten op te geven. Voorts kan deze afdoening geschieden gedurende het verblijf in het politiebureau. Tot slot kan deze afdoening geschieden door gebruik te maken van een aan de verdachte te vragen postadres, bijvoorbeeld het adres van de raadsman.
15. Het beroep op het zwijgrecht staat, aldus de rechtbank, aan toepassing van het beleid op de zaken van cliënten eveneens in de weg. Het beleid stelt echter toepassing daarvan niet afhankelijk van de proceshouding van de verdachte. Voorts is dit oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk, omdat met transactie het beëindigen van de strafvervolging wordt beoogd.
16. Het beleid bepaalt ook nog:
'Het is mogelijk dat de richtlijnen voor de beoordeling van een specifieke casus tekort schieten, omdat bepaalde, voor dat geval relevante, factoren niet in de richtlijn zijn opgenomen. Dit kan zich voordoen als gevolg van de afwijkende verschijningsvorm van het delict, maar ook naar aanleiding van de persoon van de verdachte of andere omstandigheden die op het moment van beoordelen bekend zijn.'
17. Het had voor zeer veel voorkomende omstandigheden zoals ontbrekende woon- of verblijfplaats dan wel beroep op zwijgrecht voor de hand gelegen dat deze factoren als contra-indicatie geëxpliciteerd zouden zijn in het beleid. Omdat dit niet is gebeurd, is dat eveneens een aanleiding om te oordelen dat de factoren, op basis waarvan volgens de rechtbank het beleid buiten toepassing mocht worden gelaten, tekort schieten.
18. Gelet op al deze omstandigheden is sprake van een vormverzuim. Door cliënten te dagvaarden worden zij door het openbaar ministerie bewust in een slechtere positie gebracht, zelfs als een straf zou worden geëist, gelijk aan een transactie/buitengerechtelijke afdoening.
19. Daartoe wijs ik op de overwegingen van het gerechtshof Den Haag in een arrest van 11 november 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO7063. In deze zaak werd als deskundige gehoord een medewerker juridische zaken bij de Dienst Justis (Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening). Deze verklaarde dat bij de behandeling van aanvragen inzake een verklaring omtrent het gedrag ten nadele van de aanvrager minder gewicht wordt toegekend aan getransigeerde feiten dan aan bij rechterlijk vonnis afgedane feiten. Naar aanleiding daarvan overwoog het hof: 'Naar het oordeel van het hof kan het geschonden belang van de verdachte in (..) niet worden geacht voldoende te zijn gecompenseerd door oplegging van een straf die beperkt blijft tot het bedrag van de in aanmerking komende transactie. De verdachte kan derhalve slechts in het geschonden belang worden gecompenseerd door het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Het hof wijst daarbij op het als gevolg van een dergelijke uitspraak herleven van de mogelijkheid dat het Openbaar Ministerie de verdachte alsnog voorstelt de zaak door middel van transactie af te doen, opdat het belang van de strafvordering niet onevenredig wordt getroffen.'
20. Gezien deze omstandigheden dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafrechtelijke vervolging van cliënten wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging."