ECLI:NL:HR:2017:106

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
16/04192
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 12 juli 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1996 en 2003, alsook een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2005 en een navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1997. Daarnaast zijn er beschikkingen inzake verhogingen, boetes en heffingsrente aan de orde.

De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, maar dit had geen invloed op de beslissing van de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.

Uitspraak

27 januari 2017
Nr. 16/04192
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 12 juli 2016, nrs. 14/00329, 14/00330, 16/00247 en 16/00248, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. AWB 13/707 tot en met 13/709 en 13/3931) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1996 en 2003 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de IB/PVV, de over het jaar 1997 opgelegde navorderingsaanslag vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2017.