Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
niet-ontvankelijk verklaren.
4.Beslissing
27 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 28 januari 2016 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Limburg van 1 december 2015, en stelt vast dat de verzoekster onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op de beoordeling van de ontvankelijkheid van de klachten die door de verzoekster zijn ingediend. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, wat de Hoge Raad heeft overgenomen. Gezien artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden behandeld.