Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) 4-Ward heeft van [verweerster] nakoming gevorderd van een overeenkomst van 30 juni 2002 tot levering van 45% van de aandelen in [A] aan 4-Ward Holding tegen inbreng door 4-Ward Holding van de door haar gehouden aandelen in 4-Ward Software (hierna: de overeenkomst). [verweerster] heeft in reconventie ontbinding van de overeenkomst gevorderd. De rechtbank heeft (in reconventie) de overeenkomst ontbonden op de grond dat sprake was van veranderde omstandigheden van dien aard dat verdere nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer kon worden verlangd (art. 6:258 BW). Het heeft daarbij op de voet van art. 6:260 BW aan 4-Ward een schadevergoeding van € 35.000,-- toegekend.
- ii) 4-Ward heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij heeft primair nakoming gevorderd van de overeenkomst wat betreft de aandelenoverdracht. Subsidiair respectievelijk meer subsidiair – indien de ontbinding van de overeenkomst in stand zou worden gelaten – vorderde 4-Ward een verhoging van de schadevergoeding tot € 200.000,-- respectievelijk verwijzing naar de schadestaatprocedure
- iii) Het gerechtshof Den Haag leidde uit een op 26 oktober 2005 door 4-Ward genomen akte af dat ook 4-Ward geen heil meer zag in de fusie. Aangezien de overeenkomst was aangegaan met het oog op de fusie vormde dit volgens het gerechtshof Den Haag een omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigde. Het gerechtshof Den Haag heeft in verband met deze ontbinding aan 4-Ward een schadeloosstelling van € 77.761,-- toegekend.
- iv) 4-Ward heeft tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag cassatieberoep ingesteld en heeft de volgende middelen aangevoerd: (1) het hof diende terughoudendheid te betrachten bij de aanvaarding van een beroep op art. 6:258 BW, (2) uit de akte van 26 oktober 2005 kan niet worden afgeleid dat 4-Ward de fusie niet meer wenste, en (3) het hof heeft uit de stukken van [verweerster] ten onrechte afgeleid dat [verweerster] de omstandigheid dat de fusie geen doorgang had gevonden, ten grondslag had gelegd aan het beroep op art. 6:258 BW, waardoor het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. [verweerster] heeft (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
- v) De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 juni 2013 de cassatiemiddelen van 4-Ward (gedeeltelijk) gegrond verklaard, het incidentele beroep verworpen en de zaak verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing.
,in zoverre met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, een bedrag van € 77.761,--. Het hof heeft aldus, volgens het onderdeel, zowel de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep als de grenzen van de rechtsstrijd van de procedure na cassatie en verwijzing geschonden.
‘schadevergoeding’ ter grootte van € 200.000,-- werd vervangen door een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.Beslissing
20 mei 2016.