Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 16 oktober 2015, nr. 15/03564, ECLI:NL:HR:2015:3091.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende, die het arrest van 16 oktober 2015 (nr. 15/03564, ECLI:NL:HR:2015:3091) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing werd genomen na overleg met de Procureur-Generaal. Het arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman, met medewerking van de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel. De uitspraak vond plaats in het openbaar, waarbij ook de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.