Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 16 oktober 2015, nr. 15/03563, ECLI:NL:HR:2015:3090.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende, die het arrest van 16 oktober 2015 (nr. 15/03563, ECLI:NL:HR:2015:3090) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld aan de hand van de ontvankelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 22 januari 2016, waarbij de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.