ECLI:NL:HR:2016:697

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/01129
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 januari 2015, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De navorderingsaanslagen betroffen de jaren 1990 tot en met 2000 en omvatten ook beschikkingen inzake verhogingen, boetes en heffingsrente.

De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

22 april 2016
Nr. 15/01129
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 28 januari 2015, nrs. BK-14/00149 tot en met BK-14/00169, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/1737 tot en met SGR 13/1740; SGR 13/1742 tot en met SGR 13/1750; SGR 13/1752 tot en met SGR 13/1759) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.