Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
19 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een klaagschrift ingediend door de klaagster tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 1 april 2015, met nummer RK 14/1211. De klaagster, geboren in 1982, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De advocaat van de klaagster, P. van de Kerkhof, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke zijn gehecht aan de beschikking. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Hierop heeft de klaagster schriftelijk gereageerd via haar andere advocaat, K.G.L. Bovens.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 19 april 2016 besloten het beroep te verwerpen. De beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.