In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1984, die door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook de bewaring gelast van in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en een Rolex horloge, ten behoeve van de rechthebbende. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing.
De feiten zijn als volgt: de verdachte en medeverdachten hebben de aangevers, die vermoedelijk betrokken waren bij eerdere inbraken, naar de woning van medeverdachte [betrokkene 1] gelokt. Daar zijn de aangevers vastgebonden, bedreigd en beroofd van hun bezittingen. De verdachte is later aangehouden na een verkeerscontrole. In cassatie zijn twee middelen voorgesteld. Het eerste middel betreft de bewaring van de in beslag genomen voorwerpen, terwijl het tweede middel zich richt op de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.
De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat het eerste middel faalt, maar dat het tweede middel slaagt. Dit betekent dat de Hoge Raad de hoogte van de opgelegde straf kan verminderen, maar dat het beroep voor het overige wordt verworpen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de strafmaat.