3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Heineken heeft een horecabedrijfspand verhuurd aan Lithium Entertainment B.V. (hierna: LEF). De huur bedroeg bij aanvang € 250.000,-- per jaar, te voldoen in twaalf termijnen van € 20.833,33 exclusief btw.
(ii) LEF heeft bij ‘pandakte goederen’ van 3 januari 2008 aan Heineken een (bezitloos) pandrecht verschaft op onder andere de bedrijfsinventaris. De pandakte is op 10 februari 2009 geregistreerd. LEF is in de akte aangeduid als ‘de ondernemer’ en Heineken als ‘de brouwerij’. Art. 1.1 van de pandakte luidt voor zover hier van belang:
“Tot zekerheid voor de richtige voldoening van al hetgeen de brouwerij en/of haar dochtervennootschappen op heden van de ondernemer te vorderen heeft en/of te eniger tijd te vorderen mocht krijgen uit hoofde van geleende gelden, geleverde dranken, verhuur en/of uit welken anderen hoofde dan ook, met inbegrip van alle door de ondernemer daarover verschuldigde rente en eventuele buitengerechtelijke kosten, verpandt de ondernemer hierbij aan de brouwerij, gelijk deze hierbij in pand aanneemt: (....).”
(iii) Op 13 april 2011 heeft de belastingdienst executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van LEF.
(iv) Op 31 mei 2011 is LEF in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator in die hoedanigheid.
(v) De curator heeft de huur van het bedrijfspand laten voortduren om een doorstart van LEF mogelijk te maken.
Op 7 september 2011, toen duidelijk was dat er geen doorstart zou komen, heeft de curator met instemming van Heineken de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. De van 31 mei 2011 tot 7 september 2011 verschuldigde huur bedroeg € 82.155,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over de boedelperiode.
(vi) Heineken heeft met verlof van de voorzieningenrechter op 7 september 2011 beslag gelegd op de inventaris van LEF tot afgifte aan haar als pandhoudster.
(vii) De curator heeft in kort geding opheffing van dat beslag gevorderd en afgifte van de inventaris aan hem. Deze vorderingen zijn afgewezen.
(viii) Heineken heeft vervolgens met toestemming van de curator haar pandrecht op de inventaris van LEF geëxecuteerd door verkoop en levering aan haarzelf voor een koopprijs van € 50.000,-- exclusief btw (hierna: de executieopbrengst).
(ix) De curator heeft op grond van art. 57 lid 3 Fw in verbinding met art. 21 lid 2 Invorderingswet 1990 de executieopbrengst van Heineken opgeëist mede ter behartiging van de belangen van de Ontvanger uit hoofde van vorderingen waarvoor het fiscale bodemvoorrecht geldt.
(x) Heineken heeft geweigerd de executieopbrengst af te dragen en heeft verzocht om betaling van haar boedelvorderingen (onder andere een bedrag van € 82.155,60 aan huur vanaf 31 mei 2011).
(xi) In het voorlopig financieel verslag van 25 maart 2013 in het faillissement van LEF staan boedelschulden vermeld tot een bedrag van € 86.834,85, waaronder een bedrag van € 67.925,78 inclusief btw aan salaris van de curator. Onder preferente crediteuren staan onder andere vorderingen van de belastingdienst uit hoofde van omzetbelasting en loonheffing vermeld van in totaal € 106.955,--. Het totaal van de concurrente crediteuren bedroeg op 25 maart 2013 € 943.286,48. Daartoe behoorde een vordering van Heineken van € 586.921,61 ter zake van huurpenningen die voor de datum van het faillissement verschuldigd waren geworden. De baten van de boedel bedroegen € 13.981,45.