In deze prejudiciële beslissing van de Hoge Raad, gedateerd 16 oktober 2015, wordt ingegaan op de mogelijkheden voor een pandhouder om tijdens het faillissement van zijn pandgever verhaal te nemen op de opbrengst van de uitwinning van gevestigde pandrechten. De zaak betreft De Lage Landen Trade Finance B.V. en De Lage Landen Financial Services B.V. als eiseressen tegen Lambertus Boudewijn Archibald van Logtestijn, curator in het faillissement van [A] B.V. en [B] B.V. De rechtbank Midden-Nederland had eerder prejudiciële vragen gesteld over de rechtsverhouding tussen pandhouder en pandgever, en de voorwaarden waaronder een pandhouder verhaal kan nemen op toekomstige vorderingen die voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding.
De Hoge Raad concludeert dat een pandhouder inderdaad verhaal kan nemen op de opbrengst van de uitwinning van pandrechten voor vorderingen die zijn ontstaan op of na de faillietverklaring, mits deze vorderingen voortvloeien uit een op dat moment bestaande rechtsverhouding. Dit betekent dat de pandhouder niet alleen kan verhalen op reeds bestaande vorderingen, maar ook op toekomstige vorderingen, zolang deze voortvloeien uit een rechtsverhouding die vóór de faillietverklaring is ontstaan. De uitspraak verduidelijkt ook dat de enkele rechtsverhouding tussen hoofdschuldenaar en borg niet voldoende is voor het ontstaan van een regresrecht; dit recht ontstaat pas als de hoofdschuldenaar partij is bij de overeenkomst van borgtocht of het overwaarde-arrangement.
De beslissing heeft belangrijke implicaties voor de praktijk van het faillissementsrecht en de mogelijkheden voor pandhouders om hun vorderingen te verhalen, en biedt duidelijkheid over de voorwaarden waaronder dit mogelijk is. De Hoge Raad heeft de kosten van de procedure begroot op € 1.800,-- aan de zijde van DLL en € 1.800,-- aan de zijde van de curator.