ECLI:NL:HR:2003:AN7840
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rangorde van vorderingen in faillissement en het bodemvoorrecht van de ontvanger
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van ABN AMRO BANK N.V. en ING BANK N.V. tegen de curatoren van Koverto Nederland B.V. en aanverwante vennootschappen, die in faillissement zijn verklaard. De banken hadden financieringen verstrekt aan Koverto en bedongen een stil pandrecht op bepaalde zaken. Na de faillietverklaring hebben de banken de zaken in overleg met de curatoren verkocht, wat leidde tot een opbrengst van ƒ 7.549.214,--. De banken verzochten de rechtbank om een rangregeling voor de opbrengst, maar de ontvanger van de Belastingdienst had ook vorderingen op de Koverto-vennootschappen. De rechtbank en het hof hebben geoordeeld dat de ontvanger zich kan beroepen op zijn bodemvoorrecht, ook al zijn sommige belastingvorderingen pas na de faillissementsdatum ontstaan.
De Hoge Raad bevestigt in zijn arrest dat het fiscale voorrecht van de ontvanger ontstaat op het moment dat de belastingschuld ontstaat, ongeacht of deze pas later in een aanslag is geformaliseerd. Dit betekent dat de ontvanger zijn voorrecht kan inroepen, zelfs als de aanslag pas na de verkoop van de bodemzaken is opgelegd. De Hoge Raad verwerpt de stelling van de banken dat het voorrecht pas kan ontstaan na de formalisering van de belastingschuld. De Hoge Raad oordeelt verder dat verhogingen van aanslagen, die als verzuimboeten worden aangemerkt, niet kunnen worden verhaald op derden die geen verwijt treft, zoals de banken in deze zaak. De uitspraak leidt tot de conclusie dat de banken in hun cassatieberoep niet in het gelijk worden gesteld en dat de curatoren ook in hun incidentele beroep niet worden gehoord.