Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 10 juli 2015, nr. 15/00619, ECLI:NL:HR:2015:1859.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door belanghebbende, die het arrest van 10 juli 2015 (nr. 15/00619, ECLI:NL:HR:2015:1859) wilde laten herzien. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 15 januari 2016 gewezen op de verplichting om griffierecht te betalen voor het verzoek tot herziening, met een termijn van vier weken voor betaling. Belanghebbende heeft echter niet voldaan aan deze verplichting en heeft ook niet tijdig kenbaar gemaakt dat hij aan het criterium voor betalingsonmacht voldeed, zoals eerder vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015 (nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354).
De griffier heeft belanghebbende op 22 februari 2016 de gelegenheid gegeven om de redenen voor de termijnoverschrijding te delen, maar de aangevoerde redenen werden door de Hoge Raad niet als voldoende beschouwd. Hierdoor werd het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft verder geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de raadsheren C. Schaap, Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, met F. Treuren als waarnemend griffier.