ECLI:NL:HR:2016:584

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
15/01581
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erven van [A] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak betreft de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting die aan de erflater zijn opgelegd over de jaren 1992 tot en met 1999 en 1993 tot en met 2000. De belanghebbenden hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin zij een middel hebben voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat een middel niet behoeft te worden gemotiveerd als het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 8 april 2016 door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren M.A. Fierstra en M.E. van Hilten, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

8 april 2016
Nr. 15/01581
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de erven van [A]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 24 februari 2015, nrs. 13/00920 tot en met 13/00931 en 13/00941 tot en met 13/00944, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 12/188, AWB 12/190, AWB 12/192 tot en met AWB 12/195, AWB 12/197 tot en met AWB 12/204, AWB 12/1109 en AWB 12/1110) betreffende de aan erflater over de jaren 1992 tot en met 1999 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de over de jaren 1993 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2016.