ECLI:NL:HR:2016:3424

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/02099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van het beroep in een strafzaak tegen een verdachte wegens bedreiging en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank Gelderland veroordeeld voor belediging en bedreiging van politieambtenaren. Het Gerechtshof had het vonnis van de Politierechter bevestigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de wettelijke vereisten niet had nageleefd. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof ten onrechte de aantekening van het mondeling vonnis had bevestigd, omdat deze geen beslissing bevatte over de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep niet-ontvankelijk, omdat de verdachte onvoldoende belang had bij het beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechterlijke instanties en de vereisten voor een geldige bewezenverklaring in strafzaken.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/02099
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 maart 2016, nummer 21/001249-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake:
[verdachte].
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Zwolle op 4 maart 2016, onder parketnummer 21-001249-15 gewezen arrest.
MIDDEL I
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden de aantekening mondeling vonnis van de Politierechter d.d. 19 februari 2015 partieel heeft bevestigd terwijl dit vonnis in strijd met art. 358, tweede lid, Sv jo. art. 1 onder e van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 geen beslissing bevat omtrent de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten en de gronden daarvoor.

2.Toelichting

2.1
Verzoeker is door de Politierechter in de Rechtbank Gelderland bij vonnis van 19 februari 2015 wegens, kort gezegd, belediging en bedreiging van agenten veroordeeld tot straf. De aantekening mondeling vonnis bevat - in strijd met art. 358, tweede lid, Sv jo. art. 1 onder e van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling in strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (hierna: de Regeling) - geen beslissing omtrent de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten en de gronden daarvoor.
2.2
Bij arrest van 4 maart 2016 heeft het Hof het vonnis van de Politierechter met overneming van gronden bevestigd, behalve voor zover het betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan, alsmede de beslissingen met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
2.3
De vraag is aan de orde of ’s Hofs arrest voldoet aan de wettelijke vereisten van onder meer de artt. 350, 358 en 359 Sv. Voor het voldoen aan die vereisten kan het Hof gebruik maken van de mogelijkheid om het vonnis van de rechter in eerste aanleg te bevestigen, zo nodig met aanvulling of verbetering van gronden op de voet van art. 423, eerste lid, Sv. Ingevolge art. 358, tweede en vijfde lid jo. art. 415 Sv dient het arrest op straffe van nietigheid de beslissing van het Hof omtrent de punten van art. 350 Sv te bevatten, waaronder de beslissing omtrent de strafbaarheid van de feiten en - op grond van art. 359, tweede lid jo. achtste lid, Sv - de gronden daarvoor.
2.4
Nu het Hof de aantekening mondeling vonnis van de Politierechter, dat niet voldoet aan de motiveringseisen van art. 350, 358 en 359 Sv doordat het geen beslissing bevat omtrent de strafbaarheid van de feiten en de gronden daarvoor en daarom nietig is, heeft bevestigd, slechts met wijziging van beslissingen en gronden wat betreft de strafoplegging en de vorderingen tot tenuitvoerlegging, voldoet ook het arrest van het Hof niet aan die motiveringseisen en lijdt het aan nietigheid (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1576; HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011 :B02956).
2.5
Gelet hierop kan het arrest niet in stand blijven.
MIDDEL II
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat
(i.) de bewezenverklaring van feit 1, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland is, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, en/of
(ii.) het Hof in het kader van de bewezenverklaring van feit 1 ten onrechte, althans op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat de uitlatingen “Ik maak jou(w) kanker gezin dood1,5 en “Ik maak jou(w) kanker familie dood’ (strafbare) bedreiging van [verbalisant 1] opleveren.

2.Toelichting

2.1
Bij arrest van 4 maart 2016 heeft het Hof het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Gelderland van 19 februari 2015 met overneming van gronden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissingen met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
2.2
Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezen verklaard, dat (vonnis, p. 4):
“hij op 26 december 2014 te Apeldoorn [verbalisant 1], agent van politie Eenheid Oost-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jou dood" en “Ik maak jou kanker gezin dood" en “Ik maak jou kanker familie dood"”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de in de aantekening mondeling vonnis d.d. 19 februari 2015 opgenomen bewijsmiddelen (p. 3). De bewijsmiddelen houden in, voor zover hier relevant, dat verzoeker op 26 december 2014 te Apeldoorn tegen verbalisant [verbalisant 1] zei "Ik maak jou dood’, “Ik maak jouw kankergezin dood’ en “Ik maak jouw kankerfamilie dood’ (aangifte [verbalisant 1] en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2]).
2.4
De bewezenverklaring van feit 1, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland' is, is niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarnaast heeft het Hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden geoordeeld dat de uitlatingen “Ik maak jou(w) kanker gezin dood’ en “Ik maak jou(w) kanker familie dood' bedreiging van [verbalisant 1] opleveren. Ter toelichting geldt het volgende.
2.5
In de eerste plaats blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet dat [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland” is. De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6
In de tweede plaats is voor een bewezenverklaring van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. onder meer HR 18 april 2006, NJ 2006/397).
2.7
Het Hof heeft vastgesteld, dat verzoeker tegen [verbalisant 1] heeft gezegd “Ik maak jou(w) kanker gezin dood'’ en “Ik maak jou(w) kanker familie dood”. ’s Hofs oordeel dat door deze uitlatingen bij [verbalisant 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk het leven zou (kunnen) verliezen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is niet toereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd. Immers, deze uitlatingen hebben betrekking op het gezin respectievelijk de familie van [verbalisant 1], niet op [verbalisant 1] zelf. Niet valt in te zien dat of op welke wijze deze uitlatingen bij [verbalisant 1] de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat hij het keven zou kunnen verliezen. Kortom: de uitlatingen leveren geen bedreiging van [verbalisant 1] op.
2.8
Het arrest kan daarom niet in stand blijven.
MIDDEL III
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid
in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd. De bewezenverklaarde belediging van [verbalisant 3] steunt in strijd met het vereiste van art. 342, tweede lid, Sv uitsluitend op de verklaring van één getuige, althans heeft het Hof een onjuiste of onbegrijpelijke toepassing gegeven aan het tweede lid van art. 344 Sv. Verder voldoet ’s Hofs bewijsvoering niet voor zover verzoeker (a.) [verbalisant 3], “politieambtenaar van de politie Eenheid Oost-Nederland’ heeft beledigd, (b.) door hem mondeling de woorden “kanker idioot en “kanker mongool toe te voegen, dat dit (c.) plaatsvond te Apeldoorn en de gemeente Elburg, en dat (d.) [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland’ is.

2.Toelichting

2.1
Bij arrest van 4 maart 2016 heeft het Hof het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Gelderland van 19 februari 2015 met overneming van gronden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan verzoeker opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissingen met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
2.2
Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezen verklaard, dat (vonnis, p. 4):
“hij op 26 december 2014 te Apeldoorn en de gemeente Elburg opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1], agent van politie Eenheid Oost- Nederland en [verbalisant 3], politieambtenaar van de politie Eenheid Oost- Nederland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “kanker idioot” en “kanker mongool” en “kankerflikker”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de in de aantekening mondeling vonnis d.d. 19 februari 2015 opgenomen bewijsmiddelen (p. 3). De bewijsmiddelen houden in, voor zover hier relevant, dat verzoeker op 26 december 2014 “kankerflikker” tegen [verbalisant 3] heeft gezegd en tijdens zijn vervoer naar het cellencomplex te Apeldoorn “kankerflikker”, “kanker idioot” en “kankermongool” tegen [verbalisant 1] heeft gezegd.
2.4
Verzoeker meent dat de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed: (i.) ten aanzien van de bewezenverklaarde belediging van [verbalisant 3] geldt dat deze in strijd met het vereiste van art. 342, tweede lid, Sv uitsluitend op de verklaring van één getuige berust, althans dat het Hof een onjuiste en/of onbegrijpelijke toepassing heeft gegeven aan art. 344, tweede lid, Sv. Voorts (ii.) voldoet ‘s Hofs bewijsvoering niet voor zover verzoeker (a.) [verbalisant 3], “'politieambtenaar van de politie Eenheid Oost-Nederland' heeft beledigd, (b.) door hem mondeling de woorden “kanker idioot” en “kanker mongool toe te voegen, dat dit (c.) plaatsvond te Apeldoorn en de gemeente Elburg, en dat (d.) [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland’ is. Ter toelichting het volgende.
Ad (i.) Strijd met art. 342, tweede lid, Sv, althans art. 344, tweede lid, Sv
2.5
In de eerste plaats is de bewezenverklaring ten aanzien van [verbalisant 3] strijdig met art. 342, tweede lid, Sv, althans heeft het Hof ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden toepassing gegeven aan art. 344, tweede lid, Sv.
2.6
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie bijvoorbeeld HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3052; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
2.7
Voor de bewezenverklaring van de belediging ten aanzien van [verbalisant 3] geldt, dat zij uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van één getuige, namelijk de aangifte van [verbalisant 3] zelf. De door hem gereleveerde feiten en omstandigheden staan op zichzelf en vinden geen steun in de overige bewijsmiddelen.
2.8
Gelet hierop is de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.9
Voor zover het Hof kennelijk heeft geoordeeld, dat de verklaring van [verbalisant 3] kan worden aangemerkt als een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar en de bewezenverklaring gelet op art. 344, tweede lid, Sv hierdoor voldoende wordt ondersteund, dan getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onjuiste toepassing van art. 344, tweede lid, Sv, althans is dit oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Verzoeker licht dit toe.
2.1
Ingevolge het tweede lid van art. 344 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, door de rechter worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Genoemde bepaling maakt geen uitzondering voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd (vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799; HR 31 december 1934, NJ1935, p. 373).
2.11
In casu is er echter geen sprake van een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed of-belofte opgemaakt proces-verbaal; de regel van lid 2 gaat hier daarom niet op. Het proces-verbaal van aangifte waarop de bewezenverklaring van feit 2 ten aanzien van [verbalisant 3] steunt, bevat door hem gereleveerde en op zichzelf staande feiten en omstandigheden, welke geen steun vinden in ander bewijsmateriaal. [verbalisant 3] heeft de aangifte ondertekend, maar als ‘reguliere’ getuige/aangever, niet op ambtseed of -belofte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de aangifte opgenomen, het proces-verbaal opgemaakt, gesloten en ondertekend op ambtsbelofte, maar het proces-verbaal bevat niet de eigen waarneming en ondervinding van [verbalisant 1]. Dit betekent dat de situatie zoals bedoeld in art. 344, tweede lid, Sv hier niet aan de orde is.
2.12
Er is slechts één bewijsmiddel, een proces-verbaal inhoudende de verklaring van één getuige ([verbalisant 3]), die hij niet op ambtsbelofte of -eed heeft ondertekend.
2.13
De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het arrest kan niet in stand blijven.
Ad (ii.) Bewezenverklaring feit 2 niet naar de eis der wet met redenen omkleed
2.14
In de tweede plaats is de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen omkleed waar het betreft de volgende onderdelen:
(a.) dat [verbalisant 3], “politieambtenaar van de politie Eenheid Oost-Nederland is,
(b.) dat verzoeker hem de woorden “kanker idioot” en “kanker mongool heeft toegevoegd,
(c.) dat de belediging van [verbalisant 1] en [verbalisant 3] plaatsvond te Apeldoorn en de gemeente Elburg, en
(d.) dat [verbalisant 1] “agent van politie Eenheid Oost-Nederland is.
2.15
Ten aanzien van de onder (a.) en (d.) genoemde klachten, geldt dat dit niet uit de gebruikte bewijsmiddelen - zoals weergegeven in het vonnis op p. 3 - blijkt.
2.16
Verder blijkt uit de aangifte van [verbalisant 3] dat verzoeker alleen “kankerflikker” tegen hem heeft gezegd; niet blijkt dat hij de eveneens ten aanzien van [verbalisant 3] bewezenverklaarde uitlatingen “kanker idioot” en “kanker mongool” deed.
2.17
Ook wat betreft de bewezenverklaarde pleegplaats en-gemeente geldt dat dit niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. Blijkens het eerste bewijsmiddel zijn de uitlatingen tegen [verbalisant 1] gedaan “tijdens de rit” naar het cellencomplex te Apeldoorn. Waar deze dus precies hebben plaatsgevonden, zelfs waarvandaan verzoeker werd overgebracht naar Apeldoorn, blijkt niet. Ten aanzien van de belediging van [verbalisant 3] blijkt in het geheel niet waar dit heeft plaatsgevonden.
2.18
De bewezenverklaring van feit 2 is ook gelet hierop niet naar de eis der wet met redenen omkleed, waardoor het arrest niet in stand kan blijven.
MIDDEL IV
1. Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de motivering van de aan verzoeker opgelegde gevangenisstraf ontoereikend, althans onbegrijpelijk is.

2.Toelichting

2.1
Bij arrest van 4 maart 2016 is verzoeker wegens, kort gezegd, bedreiging respectievelijk belediging van (een) ambtena(a)r(en) door het Hof veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken (arrest, p. 3).
2.2
De opgelegde straf is door het Hof als volgt gemotiveerd (arrest, p. 2):
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van een ambtenaar. Hij heeft de desbetreffende agent daarmee in zijn eer en goede naam aangetast en door zijn handelen heeft hij het algemene gevoel van veiligheid ernstig geschaad, hetgeen tot gevoelens van grote onrust leidt in de samenleving.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2016 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Voorts liep verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in drie proeftijden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, passend en geboden is.”
2.3
Verder heeft het Hof in dit verband gelet op de artikelen 14g, 57, 63, 266, 267 en 285 Sr (arrest, p. 2).
2.4
Verzoeker meent dat de strafoplegging ontoereikend, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.5
In de eerste plaats vermeldt de strafmotivering dat de feiten zijn begaan tegen “een ambtenaar” en “de desbetreffende agent”, terwijl de bewezenverklaring van feit 2 betrekking heeft op belediging van twee agenten.
2.6
Belangrijker is de overweging van het Hof dat verzoeker door zijn handelen ‘het algemene gevoel van veiligheid ernstig heeft geschaad, hetgeen tot gevoelens van grote onrust leidt in de samenleving’. Deze - voor de oplegging van de vrijheidsbenemende straf kennelijk in belangrijke mate dragende - overweging is gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen onbegrijpelijk. Beide feiten hebben immers plaatsgevonden in de beslotenheid van een politievoertuig, zonder dat daarbij publiek aanwezig was die hiervan kennis heeft genomen of kon nemen, en ook overigens blijkt niet, noch is aannemelijk, dat deze feiten, die in het kader van een aanhouding rechtstreeks tegen de betreffende agenten in en/of vanwege de uitoefening van hun bediening hebben plaatsgevonden, een ‘algemeen gevoel van veiligheid ernstig schaden’. Laat staan, dat deze feiten hebben geleid of zouden leiden tot ‘gevoelens van grote onrust’ in de samenleving.
2.7
Tot slot is bij de strafoplegging en de motivering daarvan toepassing gegeven aan art. 63 Sr, terwijl uit de stukken - in het bijzonder: het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verzoeker d.d. 18 januari 2016 - niet blijkt dat dit artikel van toepassing is.
2.8
Het arrest kan ook hierom niet in stand blijven.