Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1991, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.
De zaak betrof een incident op 13 maart 2014, waarbij de verdachte werd aangehouden voor het besturen van een voertuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, gezien eerdere veroordelingen en de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering van het Gerechtshof niet onbegrijpelijk was en dat de verdachte niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de noodzaak voor de verdachte om aan te tonen dat de klachten gegrond zijn. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs.