ECLI:NL:HR:2016:3417

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
16/00533
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep wegens onvoldoende belang en bewijsvoering omtrent ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1991, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal.

De zaak betrof een incident op 13 maart 2014, waarbij de verdachte werd aangehouden voor het besturen van een voertuig terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, gezien eerdere veroordelingen en de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering van het Gerechtshof niet onbegrijpelijk was en dat de verdachte niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende belang bij het instellen van cassatie en de noodzaak voor de verdachte om aan te tonen dat de klachten gegrond zijn. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de eerdere uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs.

Uitspraak

20 december 2016
Strafkamer
nr. S 16/00533
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 januari 2016, nummer 21/003458-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 december 2016.
SCHRIFTUUR, houdende één middel van cassatie in de zaak van:
[verdachte]verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 26 januari 2016, waarbij verzoeker tot straf is veroordeeld.
MIDDEL :
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of tot substantiële nietigheid leidt. In het bijzonder is ten aanzien van feit 2 artikel 359 juncto 415 Sv geschonden omdat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat - zoals is bewezenverklaard - verzoeker terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard een auto heeft bestuurd.
Toelichting
1. Het bestreden arrest houdt als bewezenverklaring van feit 2 in dat verzoeker:
"op 13 maart 2014 te Arnhem terwijl\hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Nieuwe Plein, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd. "
2. Het bestreden arrest houdt als aanvulling (voor zover hier van belang) de volgende bewijsmiddelen in:
"1. Een proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door [verbalisant], hoofdagent van politie Gelderland-Midden, genummerd PL0743E-2014028519-2, gesloten op 14 maart 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
Op 13 maart 2014, omstreeks 21:07 uur, hield ik op de locatie Nieuwe Plein, Arnhem, als verdachte aan: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. Op donderdag 13 maart 2014 waren wij (het hof begrijpt: verbalisant Van Triest en een lof meer andere politieambtenaren), belast met een verkeerscontrole in Arnhem en omgeving.
Omstreeks 20:53 kwam er een motorfiets aanrijden die, ons inziens harder reed dan de daar geldende 50 km/uur.
Achter de motor reed een witte auto. Later bleek dit om een witte Volkswagen Golf te gaan, voorzien van kenteken [AA-00-BB].
Ter hoogte van de bioscoop Lumièer (blikken bioscoop) heeft de bestuurder zijn voertuig stil gezet. Hierop stapte hij uit. ik rook dat zijn adem naar inwendig gebruik van alcohol riekte. Tevens zag ik aan zijn ogen dat deze deels bloeddoorlopen waren.
Op het moment dat ik vroeg of er een auto kon komen, zag ik dat de bestuurder iets uit zijn auto pakte.
Toen hij weer uit de auto kwam (met zijn bovenlichaam) zag ik, verbalisant dat de bestuurder een blikje in zijn handen ' hield. Hierop zette hij het blikje aan zijn mond en dronk op een paar meter afstand van mij dit blikje leeg.
Na dit incident heb ik gevraagd of het voertuig met voorrang naar mij toe kon komen. Dit omdat de bestuurder zich opstandig tegenover mij gedroeg.
Bij het nader bekijken van het voertuig troffen wij meerdere blikjes bier geopend en leeg aan in het voertuig. Achter de bestuurdersstoel lag nog een viertal gesloten blikjes bier van het merk Heineken. Uit controle bleek dat de bestuurder niet meer in het bezit was van een geld rijbewijs. Dit was namelijk op 11 maart 2010 ongeldig verklaard.
4. Een aanvullend proces -verbaal behorende bij combibon met proces-verbaal nr. 130320142055004920. opgemaakt door [verbalisant], hoofdagent van politie Gelderland-Midden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, zag dat op genoemde dag, tijdstip en plaats de verdachte als bestuurder met het omschreven motorrijtuig op de genoemde weg had gereden. Er is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van snelheidsovertreding.
Na dit onderzoek bleek dat een op naam van de bestuurder gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig was verklaard.
5. Als schriftelijk bescheid, een brief van [betrokkene], manager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid, gedateerd 14 maart 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U heeft CBR verzocht om aan u dé stukken te sturen over: [verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1991.
Het besluit van 4 maart 2010 hebben wij aangetekend en onaangetekend verzonden. Zowel de aangetekende als de onaangetekende brief is niet retour gekomen naar het CBR.
6. Als schriftelijk bescheid, een besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs van mr. E. van Pernis-van de Wal, manager divisie Vorderingen, gedateerd 4 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het besluit van 16 december 2009 treeft het CBR, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991, een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. U heeft de kosten van de EMA niet of niet op tijd betaald. Hierbij delen wij mee welk besluit wij hierop hebben genomen.
Besluit: uw rijbewijs is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
7. Als schriftelijk bescheid, een aantekening mondeling vonnis van de rechtbank Oost- Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, van 20 november 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uitspraak van de politierechter, mr. Y.N. M. Rijlaarsdam, van woensdag 20 november 2013, in de zaak tegen verdachte Renaldo Meekhof, geboren op 26 juni 1991 te Arnhem.
Tegenspraak.
Kwalificatie t.a.v. feit 2: Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Gepleegd t.a.v. feit 2: 19 februari 2012. "
3. Blijkens het proces-verbaal van 's hofs terechtzitting is door de raadsvrouwe onder meer het volgende bewijsverweer gevoerd:
"Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat ten aanzien van feit 2 is gevraagd om vrijspraak onder verwijzing naar HR NJ 2012, 312, dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Ook hier wil de politierechter niet aan (want p. 6 vonnis) "gelet op het feit dat verdachte in het verleden al eerder is veroordeeld voor het rijden met een ongeldig rijbewijs, hij alleen daarom al wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard." Ook die overweging is onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat een eerdere veroordeling voor het rijden met een ongeldig rijbewijs, niet zonder meer betekent dat cliënt op 13 maart 2014 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard".
4. Het bestreden arrest houdt als bewijsoverweging onder meer het volgend in:
"Met betrekking tot het derde verweer overweegt het hof dat verdachte op 20 november 2013 door de politierechter te 's-Hertogenbosch is veroordeeld wegens rijden met hetzelfde ongeldige rijbewijs en dat dit vonnis op tegenspraak is gewezen. Verdachte kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. "
5. Blijkens de rechtspraak van uw Raad is het niet als onbestelbaar retour komen van een kennisgeving van ongeldigverklaring niet toereikend voor een bewezenverklaring van het weten of redelijkerwijs moeten weten als bedoeld, in art. 9 lid 2 WVW (HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Dat geldt ook voor het feit dat verzoeker de van het CBR afkomstige brief - waarin hem wordt medegedeeld dat het CBR besloten heeft tot het opleggen van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer - heeft ontvangen (HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8246). Het hiervoor onder 4. weergegeven oordeel van het hof komt er kennelijk op neer dat verzoeker op 13 maart 2014 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard omdat hij op 20 november 2013 op tegenspraak was veroordeeld voor het rijden terwijl het rijbewijs ongeldig was verklaard waardoor ervan mag worden uitgegaan dat iemand die op tegenspraak is veroordeeld tijdens de behandeling ter terechtzitting op de hoogte komt van de omstandigheid dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Ten eerste kan uit de enkele vermelding 'tegenspraak' op de aantekening van het mondelinge vonnis niet worden afgeleid dat verzoeker op de zitting van 20 november 2013 aanwezig is geweest. Immers, de zaak kan heel wel op een eerdere zitting in verzoekers bijzijn reeds zijn aangevangen, waarna de zaak nog voordat de stukken aan hem zijn voorgehouden werd aangehouden, terwijl verzoeker op 20 november 2013 toen de zaak inhoudelijk werd behandeld, verstek heeft laten gaan. In dat geval geldt dat de behandeling van de zaak door de eerdere verschijning op tegenspraak blijft. Het kan ook zo zijn dat de zaak op 20 november 2013 voor het eerst werd behandeld en dat verzoeker zich buiten zijn aanwezigheid door een gemachtigd raadsman heeft laten verdedigen. Ook in dat geval geldt dat de behandeling van de zaak op tegenspraak is geweest, zonder dat de verdachte daardoor op de hoogte is gekomen van de ongeldigheid van diens rijbewijs. '
SLOTSOM:
Om de redenen, in het voorgaande vervat, kan het bestreden arrest niet in stand blijven; dat arrest behoort dus te worden vernietigd.