In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 9 december 2014, nr. HAA 14/1918. De zaak betreft de door belanghebbende afgedragen loonbelasting over het tijdvak maart 2013, specifiek met betrekking tot de pseudo-eindheffing hoog loon. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op het cassatieberoep met een verweerschrift, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend, gevolgd door een conclusie van dupliek van de Staatssecretaris. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken op 26 februari 2016 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.