In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zaandam. Eiseres, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van een pseudo-eindheffing hoog loon van 16% over het jaar 2012, die door de Belastingdienst was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in maart 2013 aangifte loonheffingen heeft gedaan, waarbij het te betalen bedrag voor een deel bestond uit deze crisisheffing. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft de feiten en de juridische context van de crisisheffing onderzocht. Eiseres betoogde dat de wettelijke bepalingen van de crisisheffing in strijd zijn met de Wet op de loonbelasting 1964 en met internationaal recht. De rechtbank oordeelde dat artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 voldoende basis biedt voor de crisisheffing en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het invoeren van dergelijke maatregelen. De rechtbank concludeerde dat de crisisheffing niet in strijd is met de rechtsbeginselen en dat de heffing op een rechtmatige wijze is toegepast.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.