In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 9 december 2014, nr. AWB 14/2149. De zaak betreft de door belanghebbende afgedragen loonbelasting over het tijdvak maart 2013, specifiek met betrekking tot de pseudo-eindheffing hoog loon. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwijst hierbij naar eerdere arresten van 29 januari 2016.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.