In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De zaak betreft de douaneregeling passieve veredeling en de toetsing van de economische voorwaarden die aan deze regeling zijn verbonden. De Staatssecretaris van Financiën had een beschikking gegeven inzake de douaneregeling passieve veredeling aan Argos Supply Trading B.V., waarbij de aanvraag voor een vergunning was afgewezen. De Rechtbank had geoordeeld dat de belangen van communautaire producenten van soortgelijke producten in acht moesten worden genomen bij de beoordeling van de aanvraag. De Hoge Raad heeft de vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd of bij de toetsing van de economische voorwaarden ook rekening moet worden gehouden met de belangen van producenten van niet-communautaire grondstoffen.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 21 juli 2016 geoordeeld dat bij de beoordeling van de economische voorwaarden niet alleen de belangen van producenten van het eindproduct, maar ook die van producenten van de grondstoffen in overweging moeten worden genomen. De Hoge Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het oordeel van het Hof van Justitie niet in overeenstemming was met de eerdere uitspraak van het Hof, en dat de Rechtbank in haar oordeel een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de Inspecteur in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat de aanvraag voor de vergunning moest worden afgewezen.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2016.