De hiervoor in 2.4.4 weergegeven uitleg van de in artikel 148, letter c, van het CDW bedoelde ‘communautaire veredelaars’ lijkt echter niet buiten redelijke twijfel juist. Blijkens het hiervoor in 2.1.4 aangehaalde verslag was de meerderheid van de leden van het Comité het met de Commissie eens dat niet aan de voorwaarde van artikel 148, letter c, van het CDW is voldaan aangezien gebruikmaking van de regeling passieve veredeling in dit geval de wezenlijke belangen van de communautaire producenten van bio-ethanol zou schaden. Kennelijk is de gedachte dat onder ‘communautaire veredelaars’ in artikel 148, letter c, van het CDW mede zijn begrepen communautaire producenten van een van de grondstoffen of halffabricaten van het desbetreffende veredelingsproduct. Door de wijze waarop in dit geval bij gebruikmaking van de regeling passieve veredeling het douanetarief bij de invoer van E85 wordt toegepast en rekening wordt gehouden met de daarin verwerkte, uit het vrije verkeer van de Unie afkomstige grondstof benzine, wordt voor de niet uit het vrije verkeer van de Unie afkomstige grondstof bio-ethanol niet het volgens het douanetarief daarvoor geldende tarief betaald dat hoger is dan het tarief voor E85. Hierdoor worden, zo is de gedachte van de Commissie, de economische belangen van de communautaire producenten van bio-ethanol ernstig geschaad.
Ook het middel gaat uit van deze uitlegging van het begrip ‘communautaire veredelaars’. Het middel verwijst in dat verband voorts naar het arrest Friesland Coberco. Die zaak betreft de economische douaneregeling behandeling onder douanetoezicht (artikelen 130 tot en met 136 van het CDW). Hiervoor kan vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat de “wezenlijke belangen van de communautaire producenten van soortgelijke goederen” niet worden geschaad. In het arrest Friesland Coberco heeft het Hof van Justitie beslist dat onder “communautaire producenten van soortgelijke goederen” begrepen zijn zowel communautaire producenten van het onder de regeling behandeling onder douanetoezicht tot stand gekomen eindproduct als communautaire producenten van grondstoffen die in het behandelingsproces worden gebruikt (vgl. de punten 50 en 51 van dat arrest).
Niettemin hoeft deze beslissing van het Hof van Justitie niet te betekenen dat deze van toepassing is bij de douaneregeling passieve veredeling. In de eerste plaats zijn de bewoordingen van de economische voorwaarden in artikel 133, letter e, van het CDW (“communautaire producenten van soortgelijke goederen”) anders dan die in artikel 148, letter c, van het CDW (“communautaire veredelaars”). ‘Veredeling’ lijkt te wijzen op dezelfde handeling als die welke ter uitvoering van de douaneregeling passieve veredeling buiten het douanegebied van de Gemeenschap plaatsvindt.
Voorts zou het verschil in doelstelling tussen de beide douaneregelingen mee kunnen brengen dat de beslissing van het Hof van Justitie in het arrest Friesland Coberco niet van overeenkomstige toepassing is bij passieve veredeling. De regeling behandeling onder douanetoezicht is – zoals het Hof van Justitie overwoog in punt 49 van het arrest Friesland Coberco - ingevoerd ter vermijding van de negatieve gevolgen die behandelingsactiviteiten binnen de Gemeenschap anders zouden ondervinden van een automatische toepassing van het communautaire douanetarief. Door de communautaire veredelaars een voordeel te verlenen doordat deze in het kader van deze regeling geen douanerechten hoeven te betalen over uit derde landen ingevoerde goederen, kan deze regeling echter, aldus het Hof van Justitie, inbreuk maken op de wezenlijke belangen van de eventuele communautaire producenten van grondstoffen die in het behandelingsproces worden gebracht.
De regeling passieve veredeling daarentegen is ingevoerd ter vermijding van de negatieve gevolgen die het behandelen van uit het vrije verkeer van de Unie afkomstige grondstoffen en halffabricaten buiten de Gemeenschap anders zouden ondervinden van een automatische toepassing van het communautaire douanetarief bij de invoer van veredelingsproducten waarin die communautaire grondstoffen en halffabricaten zijn verwerkt. In het kader van deze regeling is daarom voorzien dat rechten bij invoer moeten worden betaald over de uit derde landen ingevoerde goederen, in dit geval de veredelingsproducten waarin zijn verwerkt niet-communautaire grondstoffen en/of halffabricaten, en op dat bedrag in mindering wordt gebracht het bedrag aan rechten bij invoer die op dezelfde datum op de tijdelijke uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn (zie in dit verband hiervoor in 2.4.2). Het kan voorkomen dat voor de niet-communautaire grondstoffen en/of halffabricaten een hoger douanetarief geldt dan voor de veredelingsproducten. Verdedigbaar is dat een dergelijke tariefanomalie die de niet-communautaire producent van het veredelingsproduct een tariefvoordeel zou opleveren, een risico is dat inherent is aan het systeem van de economische douaneregeling passieve veredeling (vgl. het arrest Wacker Werke, punt 21).
Hiervan uitgaande zouden in dit geval de in artikel 148, letter c, van het CDW bedoelde ‘communautaire veredelaars’ niet zien op communautaire producenten van bio-ethanol.