Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 4 december 2015, nr. 15/03693, ECLI:NL:HR:2015:3470.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 4 december 2015 (nr. 15/03693, ECLI:NL:HR:2015:3470) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is. De reden hiervoor is dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Dit betekent dat het verzoek niet tot herziening van het eerdere arrest kon leiden en derhalve ook niet tot cassatie. De Hoge Raad heeft, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.