Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 1 juli 2015, nr. BK‑13/01751, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag, opgelegd aan de belanghebbende. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 12 september 2015 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. De belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan. Op 14 oktober 2015 heeft de griffier de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. In een brief van 22 oktober 2015 heeft de belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit beroep is na de gestelde termijn ingediend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet in verzuim is geweest en dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.